Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Hard//hoofd: 'Ultra'

Hard//hoofd is een dagelijks online tijdschrift met scheppende kunst en beschouwende journalistiek in de vorm van tekst, beeld en geluid. Elke week plaatsen wij hun beste illustraties op onze site. Deze week een fragment uit het boek Ultra. Opkomst en ondergang van de ultramodernen (1978-1983) van Harold Schellinx dat deze week verschijnt bij Lebowski Publishers.
Door deBuren op 5 mrt 2012
Tekst

Hard//hoofd is een dagelijks online tijdschrift met scheppende kunst en beschouwende journalistiek in de vorm van tekst, beeld en geluid. Elke week plaatsen wij hun beste illustraties op onze site. Deze week een fragment uit het boek Ultra. Opkomst en ondergang van de ultramodernen (1978-1983) van Harold Schellinx dat deze week verschijnt bij Lebowski Publishers.

‘Ultramodernen' of ‘Ultra' was de naam van een reeks concerten die, van september 1980 tot en met april 1981, plaatsvond in jongerensociëteit Oktopus aan de Amsterdamse Keizersgracht, en die nationaal en internationaal veel aandacht trok. Schellinx beschrijft in zijn boek aan de hand van zijn persoonlijke verhaal de geschiedenis van deze aan de kraakbeweging verwante muziekstroming.

Explosie in de Quellijnstraat

Bij mij thuis in de Quellijnstraat stond het vol met instrumenten en apparaten. Ik zat er, op 15 juni 1980, de hele middag, avond en nacht midden in de kamer met mijn koptelefoon op, laagjes te stapelen. Het vervelende van stapelen, door op de bandrecorder van het ene spoor naar het andere te pingpongen, was dat, als je ergens onderweg verkeerd afsloeg en het niet snel genoeg in de gaten had, je weer helemaal van voor af aan kon beginnen. Zo ging het ook die zondag. Keer op keer kwam ik weliswaar een stukje dichterbij, maar was ik om een of andere reden met het uiteindelijke klankbeeld toch niet tevreden. Dan begon het hele proces weer van voor af aan.

Ik hoorde losse gitaartonen, die met een korte attack, als pijltjes, in een golvend veld van klanken moesten prikken, om daar dan, als scheermesjes, hele dunne en scherpe lange lijnen te trekken, met onregelmatige, holle akkoorden die als klokken in de verte schalden. Een presto, hele vage gitaartokkel, verklankte de rijdende auto. Wat ik te pakken wilde krijgen, wat de muziek moest worden, dat was het benauwende, het claustrofobische, dat ik voelde in het kleine verlichte binnenste van een oude auto die door een immense schemer gleed.

Pas tegen de ochtend vond ik dat het resultaat van de zoveelste poging, die toen uit de luidsprekers schalde, een schets was die er zijn mocht. Mono, natuurlijk, en krakerig. Meer kon ik er op zo'n simpele Akai bandrecorder niet van maken. Maar die primitieve en ruwe lo-fi klank had een heel eigen charme, het hing er maar vanaf waar je naar op zoek was. Het was in ieder geval een jasje dat ‘Sense of Water' heel goed paste. Het klonk als een stapeltje verscheurde vellen doorzichtig papier, in verschillende kleuren, die je in het donker bij het raam in het licht van de lantaarnpaal bekijkt, vond ik, toen ik het stukje band voor de derde keer terugluisterde. Dat was wel een heel idioot beeld, maar misschien juist daarom de moeite van het onthouden waard. Ik sprong op om het in mijn ‘productieschrift' (dat stond op de kaft) te schrijven, waarin ik bijhield wat, wanneer en hoe ik dingen op de Akai deed.

Op dat moment klonk er buiten een ontzettend harde, doffe knal, kort daarna gevolgd door nog een tweede, wat rondere en scherpere bzjoemmmm! Het zal zo om een uur of vier zijn geweest. Ik liep naar het raam. Buiten was het nog donker, maar ik was niet de enige die het had horen knallen. In de huizen aan de overkant gingen hier en daar de lichten op. Toen even later het aanzwellende geluid van sirenes de nachtelijke stilte verstoorde, schoot ik een jas aan om poolshoogte te gaan nemen. Buiten op de stoep zag ik hoe aan de andere kant van de Quellijnstraat de vlammen de lucht in schoten. Ik zette de pas erin, die kant op. Het was ergens aan de overkant van de Ferdinand Bol, schatte ik, maar nog voor de Frans Halsstraat. Bij de Heinekenbrouwerij werd ik ingehaald door Kareltje, die een regenjas over zijn pyjama had aangetrokken en met zijn sloffen op de fiets was gesprongen.

‘M-m-miss-s-s-schien is h-h-het w-w-w-w-wel b-bij T-t-tom,' zei hij.

Ik sprong achterop. Karel trapte ons met krachtige slagen van zijn pedalen in de richting van de vuurzee, die de nacht boven de huizen verderop dreigend rood deed opgloeien, en waar zich een hele menigte begon te verzamelen. Er stonden al een aantal brandweerwagens, die ladders uitschoven en aan het blussen sloegen. Een paar agenten probeerden nieuwsgierigen op een afstand te houden, maar gaven dat al snel weer op, omdat de meute gewoon links en rechts over de stoepen langs hen heen stroomde. Heel erg dichtbij kwamen we trouwens niet. De hitte en de rook waren niet te harden.

‘Tom woont verderop,' zei ik. ‘Het is de drukkerij van Rob Stolk.'

Kareltje knikte, teveel onder de indruk om daar op dat moment nog iets aan toe te kunnen voegen.

Een simpel binnenbrandje was het in ieder geval niet, dat zagen wij ook wel. De ravage was enorm. De hele boel stond in lichterlaaie en de vlammen sloegen op alle verdiepingen met lange tongen de ramen uit, behalve misschien bij de drukkerij op de begane grond, dat kon ik van die afstand niet goed zien.

‘Het was een bom,' fluisterden omstanders in nachtkleding, die met bonkende harten en de doodsschrik in het lijf de omliggende huizen waren ontvlucht.

‘Ik dacht dat de wereld verging toen ik zo ineens mijn bed uit werd gebonkerd. De spiegels kwamen van de muren af,' zei een bejaarde dame die wat trillerig met een deken van de GGD om haar schouders naast ons stond. ‘Maar het moest er een keer van komen, ik heb het al zo vaak gezegd,' bibberde ze, ‘met dat tuig dat er daar op nummer 64 de hele dag in en uit gaat.' Het blussen duurde uren, maar veel te redden was er niet. Uiteindelijk restte enkel nog een rokend gat.

‘Explosie verraadt linkse extremist', schreeuwde de Telegraaf de volgende dag en ook bij ons gonsde het van de geruchten. Henk Wubben woonde er op de tweede verdieping, vertelde Karel een paar dagen later, toen we samen een biertje zaten te drinken in café Koekenbier, op het hoekje van de Eerste Van der Helststraat en de Govert Flinckstraat. Wubben was de secretaris van de Rode Jeugd, een maoïstische club waar hij zelf op een blauwe maandag een tijdje bij had gezeten. ‘En n-n-nou w-w-willen z-ze ons d-d-doen g-gel-l-loven dat Henk expl-plos-sieven ond-der z-zijn b-b-bed h-had v-v-verstopt! N-n-nou, de k-k-koek-k-k-koek!' Hij nam een slok van zijn bier en keek me met grote ogen aan. Ik zou het nu allemaal moeten begrijpen, wist ik. Maar dat was niet zo.

‘De koekoek?' vroeg ik.

Geen doden, geen gewonden, vervolgde hij. Iets klopte er niet. ‘R-r-r-otte k-k-kiezen,' zei Karel, en hij boog zich heel dicht naar me toe. Was dat hele pand die nacht dan soms leeg geweest? Nee, het was een executie, fluisterde hij.

‘D-de B-b-bé V-v-v-vé D-d-ééé, d-d-die z-zit hierachter!'

Daar liet hij het die avond bij, want Karel wilde het ook nog over de liefde hebben. Daar wilde het dit voorjaar bij hem maar niet mee lukken. ‘En het is alweer bijna zomer, waarom is dat nou,' vroeg hij, zonder te stotteren. ‘Ik zie er toch goed uit, ik ben jong, gezond, ik heb een huis en een fiets.' Hij stak een sigaret op, en inhaleerde diep. Toen hij daarna verder praatte, stotterde hij ineens weer. ‘Ik g-g-ga om de tw-twee dagen naar het b-b-badhuis. En ik v-vert-t-tik het om een g-g-git-t-taar t-te k-k-kop-p-p-en en in een p-p-p-punkb-band t-t-te g-g-gaan s-s-spelen!' Hij meende het. ‘Dat vertik ik ook, Karel,' zei ik, en met een knip van duim en wijsvinger liet ik een bierviltje in een snelle pirouette over het tafelblad dansen. ‘En geloof me, de punk zal ons er alle twee, ons hele lange leven lang door, dankbaar voor blijven.'

Daar dronken we op.

Ik probeerde de volgende dag of ik van Tom meer over die explosie te weten kon komen. Henk Wubben kende hij vast en zeker, want wie kende Tom niet in het wereldje van linkse activisten? Bovendien woonde hij er vlak naast, en het clubje Spaanse anarchisten, dat al een hele tijd bij hem logeerde, had hals over de kop de koffers gepakt en was op de loop gegaan, terug naar Spanje. Dat had ik van de bovenbuurman gehoord. Maar toen ik Tom, op de stoep voor het buurthuis, vroeg of het waar was dat de geheime dienst de boel in de lucht had laten vliegen, trok er een scheef lachje om zijn mond. Daarmee keek hij heel strak langs me heen.
‘Ga jij nou maar muziek maken,' zei Tom.

Ultra. Opkomst en ondergang van de ultramodernen (1978-1983), een unieke verzameling verhalen, interviews, teksten en foto's, met als rode draad het Don Quichoteaanse relaas van Harold Schellinx' eigen Werdegang als Ultra-initiator en Ultra-muzikant, wordt vanavond gepresenteerd in galerie W139 in Amsterdam.

 

 

Vertel het verder: