Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

Saskia Pieterse, de buikspreekster van de lezer

In aanloop naar de debatavond Uitwegen waarop literair tijdschrift nY zich afvraagt wat goede literatuur is en wie dat bepaalt, vlamt de discussie tussen Carel Peeters en Saskia Pieterse alvast op. Pieterse schreef over 'De emancipatie van de lezer', Peeters reageerde met 'Waarom jij, lezer, echt geen lege huls bent' waarop Pieterse haar 'Open brief' schreef. Vandaag de tripliek van Peeters.
Door Carel Peeters op 16 sep 2014
Tekst

In aanloop naar de debatavond Uitwegen waarop literair tijdschrift nY zich hardop afvraagt wat goede literatuur is en wie dat bepaalt, vlamt de discussie tussen Carel Peeters en Saskia Pieterse alvast op. Pieterse schreef over 'De emancipatie van de lezer', Peeters reageerde met 'Waarom jij, lezer, echt geen lege huls bent' waarop Pieterse haar 'Open brief' schreef. Vandaag de tripliek van Peeters.

Saskia Pieterse neemt het op voor ‘de mondige lezer' die wil dat romanschrijvers over zaken schrijven waar zij dagelijks mee worden geconfronteerd: ‘De lezer leeft in de voortdurende nabijheid van politiek, journalistiek, sociale problemen, idiotie, slechtheid, loyaliteit en onverwachte gulheid'. Wanneer dit zijn dagelijkse bewustzijn vult, wil hij daarvan iets in romans en verhalen terugzien. De mondige lezer wil wat er in zijn hoofd omgaat ‘relateren aan de wereld die in de roman ten tonele wordt gevoerd.'

De mondige lezer is in de ogen van Saskia Pieterse dus iemand die zich in de breedste zin met de actuele wereld bezighoudt. Die wil op zijn eigen niveau door een romanschrijver worden aangesproken. Je hebt schrijvers die daar zonder problemen aan kunnen voldoen, omdat ze eenzelfde honger naar dit soort werkelijkheid hebben. Maar het zijn niet de beste schrijvers. Er is een speciaal talent voor nodig om niet te vervallen in het genre van de snelle journalistieke roman. Maar Dave Eggers is een gunstige uitzondering, al is tegelijk duidelijk dat hij zich met romans als The Circle (over de ins en outs van bedrijven als Facebook, Google en Twitter) in de gevarenzone begeeft. Het lukte hem niet helemaal om de nodige afstand te creëren. Er steekt voor een roman te veel actualiteit doorheen.

Dat er een speciaal talent voor nodig is om de dagelijkse werkelijkheid een organische rol te laten spelen in romans, zie je aan het werk van Eggers' generatiegenoten: Zadie Smith, Jonathan Franzen, Jonathan Safran Foer en David Foster Wallace. Zij verwerken de werkelijkheid op een veel bredere manier, los van het actuele, dagelijkse bewustzijn. En toch zijn dit schrijvers die wel degelijk ‘in gesprek' zijn met hun lezers, zoals Pieterse verlangt. Dat komt omdat ze op een ruimere, en niet speciaal op een politiek correcte manier, tot dezelfde wereld behoren.

Saskia Pieterse schijnt te denken dat schrijvers zo maar over alles kunnen schrijven, dat de werkelijkheid voor hen klaarligt: neem en schrijf. Maar schrijvers hebben een persoonlijk bewustzijn. Daar moeten ze het mee doen. Niet elke schrijver is kneedbaar. Een ‘autochtone' schrijver kan zich niet zo maar verplaatsen in een allochtoon personage om te voldoen aan de eis van Pieterse om allochtone personages tot protagonist van romans te maken. Schrijven is onder meer je kunnen verplaatsen in de geest van anderen, maar dat heeft zijn psychologische en culturele beperkingen.

Behalve dat hij in politiek opzicht progressief denkt is niet duidelijk wat voor iemand de mondige lezer van Pieterse precies is. Die mondige lezer wil geen romans meer lezen waarin de allochtoon nadrukkelijk nog als allochtoon wordt gezien. Pieterse verlangt ‘naar een roman waarin een personage met een migratieverleden een onlosmakelijk onderdeel is van het gehele weefwerk van de roman, met een rol die nu eens niet is gelimiteerd tot "immigratie".'

Maar van zo'n roman, waarin de immigrant een geïntegreerde rol speelt, kan door een andere mondige progressieve lezer heel goed gezegd worden dat daarin de werkelijkheid ernstig wordt verwaarloosd, omdat de integratie voor heel veel immigranten nog helemaal geen realiteit is. Die door Pieterse verlangde roman stelt de werkelijkheid veel te rooskleurig voor. Daarin wordt de kop in het zand gestoken. Die andere mondige progressieve lezer kan Pieterse de achterstandswijken met veel immigranten in sturen zodat zij wat meer echte, niet zo erg progressieve werkelijkheid leert kennen.

De mondige lezer van Pieterse denkt politiek progressief. Doe je, hoewel aardig mondig, dat niet, dan loop je achter, dan ben je nog niet zover. In haar essay in nY schrijft Pieterse dat in hedendaagse science fictionromans, zoals die van Charles Stross, Neil Stephenson en William Gibson, vrouwelijke personages voorkomen met een ‘intellectuele scherpte, professionele kennis en mentale veerkracht' die met geen velden of wegen in Nederlandse romans te vinden zijn. Daarin zou het nog steeds gaan over ‘getob in hun liefdes- of familieleven', daarin is nog steeds sprake ‘van conservatief gereutel over "de vrouwelijke sekse".'

Nu wil ik ook wel graag over vrouwelijke personages met ‘intellectuele scherpte' en ‘mentale veerkracht' lezen, en toch ga ik er niet van uit dat het in de literatuur uitsluitend over zulke personages moet gaan om mondige lezers aan te spreken. De werkelijkheid, ook die van vrouwen, is iets breder, en beperkt zich zeker niet tot het ‘liefdes- of familieleven', ook niet in de Nederlandse literatuur.

Saskia Pieterse is een idealiste. Zij wil romans lezen over haar eigen preoccupaties, haar eigen progressieve instelling, en over personages waarin haar progressieve idealen zijn gerealiseerd: over geïntegreerde vreemdelingen en over scherpzinnige vrouwen. Saskia Pieterse loopt politiek ver vooruit, en de literatuur sukkelt achter haar aan.

Pieterse wil door de schrijvers die ze bewondert naar de mond gepraat worden, zoals door de Amerikaanse toneelschrijver Tony Kusher. Ze citeert van hem de uitspraak dat kunst moet preken tot bekeerlingen. En die moeten dan tegen de schrijver zeggen dat ze zoveel hebben gehad aan zijn woorden: ‘I think preaching to the converted is exactly what art ought to do', zegt Kusher. ‘I am happiest when people who are politically engaged in the world say: "Your play meant a lot to me, it helped me think about something, or made me feel like I wasn't the only person who felt this way."'

Dit is klef preken voor eigen parochie. Pieterse is het er mee eens omdat Kusher ‘ervan uitgaat dat de lezer op gelijke hoogte staat met de schrijver'. Ik vind het een beschamende, en weinig mondige poëtica. Ik geef de voorkeur aan André Gide. Die vond dat hij meer leerde van zijn vijanden dan van zijn vrienden.

 

Vertel het verder: