Deze website wordt niet langer ondersteund in Internet Explorer. Update hier je browser voor een betere ervaring.

De taalgrens, mijn vaderland

Reizen is leerrijk; mijn eigen reizen hebben mij bijvoorbeeld naar tal van plaatsen binnen het verdwenen Oostenrijk-Hongarije gevoerd, met als bijzonderste bestemming de voorheen zestalige stad Czernowitz. Maar verblijven vergt uithoudingsvermogen, en net als reizen een oog voor het voorbije en het kunstzinnige. Bovendien moet je je met je omstandigheden kunnen verzoenen, met de plek waar je door het lot naar toe bent gerold, als je eigen dobbelsteen.
Door Benno Barnard op 24 jun 2009
Tekst

De taalgrens, mijn vaderlandReizen is leerrijk; mijn eigen reizen hebben mij bijvoorbeeld naar tal van plaatsen binnen het verdwenen Oostenrijk-Hongarije gevoerd, met als bijzonderste bestemming de voorheen zestalige stad Czernowitz. Maar verblijven vergt uithoudingsvermogen, en net als reizen een oog voor het voorbije en het kunstzinnige. Bovendien moet je je met je omstandigheden kunnen verzoenen, met de plek waar je door het lot naar toe bent gerold, als je eigen dobbelsteen. Vele jaren heb ik, geboren reiziger, me verbaasd over de stabilitas loci van de heilige mannen en vrouwen in hun kloosters; maar naarmate ik ouder word begin ik beter te begrijpen wat hen bezielt: een verfijnde variant op het oeroude sedentaire instinct van de mens, de behoefte aan het boerenleven, aan het in cultuur brengen van een lap grond.
     Ik woon hier in België in een dorp, want ik kan niet in de hele wereld wonen. Het heet Sint-Agatha-Rode en het ligt in de heuvels tussen Brussel en Leuven. Voor de middeleeuwse kerk verrijst een majestueuze plataan, geplant in 1830, na de Belgische revolutie. Die boom markeert bijgevolg het ontstaan van honderden kilometers nieuwe landsgrens.
     Mijn huis is een wit boerderijtje, begroeid met wijnranken. Het is gebouwd op een heuvel, in de late achttiende eeuw, toen Jozef II nog keizer van Oostenrijk was en ook over deze streken heerste. Mijn huis is dus gebouwd in Oostenrijk, een katholiek, morsig, alcoholisch, conservatief en in die dagen meertalig land ? dat klinkt tamelijk Belgisch, nietwaar? Maar het opmerkelijkste aan mijn romantische huis is zijn ligging, want vanaf mijn terras kijk ik over iets onzichtbaars uit, de taalgrens. Ik behoor dus tot de weinige mensen die België werkelijk kunnen zien...
     Dat is een toeval dat niet helemaal toevallig is: als kind ging ik al met mijn vader mee naar België; en mijn uitzicht past heel goed bij mijn politieke inzichten, waarin het schitterende zootje geheten België een heel realistische weergave van Europa vormt.
     Ik heb twee Belgen verwekt, wat niet uitzonderlijk moeilijk was, maar toch meer inspanning vergde dan als Belg geboren te worden. Maar raar genoeg vinden sommige Vlamingen het onverdraaglijk dat ik als geboren Nederlander van hun vaderland houd, aangezien ze hun vaderland niet als dusdanig ervaren. België is namelijk door de aard van zijn samenstellende delen geen vaderland maar iets veel beters: een kleine kosmos.
     Ziehier mijn ietwat fantastische, Habsburgs gekleurde kijk op België als model van een mogelijk verenigd Europa? een slordig, tegenstrijdig en permanent geïrriteerd Europa dus, maar zo ziet de werkelijkheid van een veelvolkerenstaat er nu eenmaal uit.
     Terug naar Sint-Agatha-Rode.
     Dat ligt ook in Le grand Meaulnes van Alain-Fournier. Die roman speelt in een dorp dat Sainte-Agathe heet. Ik ben ooit in het dorp en de school geweest die model hebben gestaan voor het boek. Alle ouderwetse dorpsscholen lijken op elkaar: de ouderwetse dorpsschool van mijn dochter lijkt op die van Meaulnes. Tot mijn vreugde zitten er ook Waalse kinderen in haar klas, door hun ouders gestuurd om Nederlands te leren; en tot mijn nog grotere vreugde zit mijn zoon op zijn eigen verzoek sinds vorig jaar op de lagere school in het Waalse dorp Néthen, drie kilometer verderop, zodat hij inmiddels vlot Frans spreekt. De provincie van mijn nageslacht reikt dus tot in het hart van Frankrijk.
     Sire, ik kweek Belgen!
     Geachte heer Barosso, ik maak Europeanen?

De door België slingerende taalgrens, die in het dal aan mijn voeten samenvalt met de kronkelingen van het riviertje de Dijle, is een onderdeel van de belangrijkste grens in West-Europa, te weten die tussen het Germaanse en het Romaanse cultuurgebied. Alleen valt deze grens in mijn omgeving veel meer op dan elders, omdat zij tot ingewikkelde binnenlandse politieke toestanden leidt, terwijl veruit het grootste gedeelte ervan tussen Frankrijk en Duitsland loopt en daar na enig oorlogvoeren samen is komen te vallen met de staatsgrens.
     In België was de taalgrens tot diep in de twintigste eeuw ook een verticale grens, die dwars door Vlaanderen liep: zoals bekend sprak de Vlaming vanaf een zeker maatschappelijk niveau Frans, of deed althans een poging daartoe. Conrad Busken Huet ? zelf een Nederlander ? schrijft in Het land van Rubens dat er in Leuven 'nog Vlaams' wordt gesproken, maar hij meent dat deze ontwikkelingsstoornis spoedig verholpen zal zijn. Het is dan 1879; en er is blijkbaar weinig veranderd, want ook vandaag de dag nog vindt een Europees bevlogene als Geert Mak het gebruik van het Nederlands in internationale instellingen een verkwisting van energie.
     Het huidige koloniale gedrag van sommige Franstaligen is een uitvloeisel van de oude sociale taalgrens, die maakt dat deze mensen zich eenvoudig niet kunnen voorstellen dat iemand een andere taal boven het Frans zou kunnen verkiezen, bijvoorbeeld om de eenvoudige reden dat het zijn moedertaal is, waar hij door liefde en opvoeding mee verbonden is. Die Franstalige stijfkoppigheid botst dus op wat het territorialiteitsbeginsel is gaan heten: de talen in België zijn sinds 1962 streekgebonden, zoals sommige bieren.
     In een ruimer verband bekeken, is dit beginsel met de vele lettergrepen een noodzakelijke provinciale correctie op het kapitalistische kosmopolitisme, dat wil dat wij allemaal de lingua franca van de grote wereld spreken, of dat nu Frans is of Engels. Ik denk dat er in ons allemaal een oud verlangen sluimert naar een afgebakende werkelijkheid, waarbinnen de codes van de stam gelden, taalkundig en anderszins. Dat is de wereld van de provincie, het platteland, het boerenleven, het erf. De misdadige karikatuur daarvan is de leer van bloed en bodem; maar de naïeve realiteit van vele miljoenen mensen is verbondenheid met een plek en met voorouders.
     Tot de schoonheden van de verzonken Habsburgse dubbelmonarchie behoorde het verschijnsel dat de Duitse taal de stad vertegenwoordigde, maar ? anders dan het Frans in Frankrijk ? de kleinere talen, die maar in een deel van het rijk gesproken werden, niet verdrong; dat zij slechts diende als vehikel van de communicatie tussen het centrum en de periferie en tussen de verschillende delen van de periferie onderling. Des Keizers districtshoofd in een Sloveense provincie sprak Sloveens met de boeren en Duits met de gezant uit Wenen; de boeren zelf ontvingen meertalige overheidspapieren ? en een Habsburgs militieboekje zag er ongeveer uit zoals ons rijbewijs, waarop alle talen van de Europese Unie staan afgedrukt.

Een eeuw of twintig geleden marcheerden er Romeinse legionairs voor mijn deur langs, want mijn over de heuvelkam slingerende straat, die ook vandaag niet meer dan één wagen breed is, vormde enkele mijlen van de heirweg die twee Romeinse nederzettingen met elkaar verbond, de voorafschaduwingen van de steden Keulen en Boulogne-sur-Mer. Opmerkelijk genoeg valt deze heirweg ongeveer samen met de historische taalgrens. De militair versterkte weg van Keulen naar de kust begrensde dus min of meer het gebied waar de Galliërs tot Gallo-Romeinen waren verheven.
     Op vijfhonderd meter van waar ik dit zit te schrijven is in 1908 een Romeinse villa gevonden. Daar woonde een handelaar of een gepensioneerde centurion, en ik vind het een fascinerende gedachte zo'n welgestelde Romein als buurman te hebben. Maar hij is waarschijnlijk gevlucht toen de Franken kwamen, een bende rabauwen die de Kelten met hun hardere zwaarden onderwierpen. Wat er vervolgens gebeurde is moeilijk voor te stellen, het moet eeuwen in beslag hebben genomen, maar uiteindelijk namen de Franken aan de overkant van de Dijle de taal van de Gallo-Romeinse bovenlaag over, omdat de cultuur die ze daar aantroffen alleen in militair opzicht niet superieur was aan de hunne. Je zou met enige fantasie kunnen stellen dat deze Franken de eerste verfranste Vlamingen waren?
     Zei ik eeuwen? De verfransing van Brussel heeft minder dan honderd jaar in beslag genomen.
     Nu ik zo vanaf mijn heuvel naar de geschiedenis in de diepte staar, treft het me als een charmante eigenaardigheid dat België veel ouder is dan België, dat het niet sinds 1830 bestaat, maar al sinds de Bourgondische tijd. De Bourgondische hertogen regeerden over het huidige Belgische grondgebied; hun opvolgers waren de Spanjaarden, wat een ware verschrikking betekende; maar daarna kwamen de Oostenrijkers en dat was waarschijnlijk de beste tijd. Het Oostenrijkse bestuur was nogal slordig, nogal Belgisch dus, en het baseerde zich niet op een of andere heilsleer, tenzij men het Habsburgse katholicisme als dusdanig wil beschouwen, een vorm van christendom die tot mijn verbazing de hostie zonder een klodder slagroom serveert. De mensen in de Oostenrijkse Nederlanden identificeerden zich zelfs tot op zekere hoogte met de machthebbers, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een achttiende-eeuws reisverslag, waarin een dame aan een Italiaan uitlegt waar hij zich nabij Brussel nu precies bevindt: 'Wij zijn hier Oostenrijks!'
     In die Habsburgse tijd werd mijn huis dus gebouwd, tot op een hoogte van één voet zwartgeteerd tegen het ongedierte en voor de rest witgekalkt. Jozef II was de verlichte absolute vorst, die vrijheid van pers en godsdienst invoerde. Mijn huis stond er net toen hij in 1790 overleed.
     Daarna kwamen de Fransen, en die hadden wel een heilsleer, die slecht paste bij de Oostenrijks-Belgische improvisatiecultuur.
     Daarna kwamen de Hollanders, maar die waren te protestants en gaven de Franstaligen het gevoel dat ze heel België wilden vernederlandsen.
     Daarna kwamen de Belgen?
     Mijn huis heeft met andere woorden in een periode van vijftig jaar in vier verschillende landen gelegen: in Oostenrijk, Frankrijk, Nederland en België. Zijn staatkundige lot lijkt dus op dat van Czernowitz, de Oostenrijkse stad die in 1919 opeens in Roemenië kwam te liggen, in 1945 in de Sovjet-Unie en in 1989 in Oekraïene. Maar ik vrees dat het erg moeilijk zou zijn om tegenwoordig in Czernowitz voor een intelligent kind het meertalige onderwijs te vinden dat onder de Habsburgers een vanzelfsprekendheid was. Mijn zoon kan tenminste nog elke dag een geografische taalgrens oversteken om de andere kant van zijn hoofd te bereiken.

Zou het kunnen dat nieuwe grenzen ook nieuwe mensen opleveren? Misschien niet onmiddellijk, maar toch wel na een generatie of zo? En is dat wenselijk? De nationalisten redeneren natuurlijk omgekeerd, die streven naar nieuwe grenzen omdat ze menen dat bepaalde mensen voldoende anders zijn om andere grenzen te rechtvaardigen.
     In mijn opvattingen over de betekenis van grenzen, over hun waarde en waardeloosheid, schuilt natuurlijk een onoplosbare paradox. Ik ben tegen nieuwe grenzen en voor oude, daar komt het zo'n beetje op neer. Nationalisme en Kleinstaaterei hebben de mensen voornamelijk ongeluk gebracht; en over het negeren van grenzen door roofzuchtige staatslieden hoef ik niet uit te weiden. Evengoed was ook de Habsburgse monarchie het resultaat van talloze veroveringstochten. Daar staat weer tegenover dat volkeren die al eeuwen onder een tribaal juk leven aanzienlijk beter af zijn in een van buitenaf opgelegde beschaafde staatsorde. De opvatting dat ieder volk recht heeft op een eigen staat ? zoals verdedigd door de Amerikaanse president Woodrow Wilson in het kader van de oprichting van de Volkenbond, tijdens het interbellum door de historicus Johan Huizinga en na de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden ? zou uiteindelijk maken dat de Balkan nog in de jaren negentig van de twintigste eeuw droop van het bloed.
     Misschien is het wel zo dat de ervaring uitwijst welke grenzen goed zijn en welke niet, zonder dat daar een sluitende ideologie uit kan worden afgeleid. Of misschien zijn sommige grenzen wel goed en slecht tegelijk. Zo vind ik persoonlijk het passeren van de Nederlands-Belgische grens al sinds mijn kindertijd een verblijdende ervaring, in de richting van België althans. Ik houd van België, zoals inmiddels wel duidelijk zal zijn geworden; ik vind het alles bij elkaar een verrukkelijk land om in te wonen en die mening is gebaseerd op dertig jaar praktijkervaring. Niettemin betreur ik het uiteenvallen van de historische Nederlanden, omdat ik vermoed dat mijn taal en cultuur er beter aan toe zouden zijn als het project van koning Willem I niet in 1830 op een mislukking was uitgelopen ? alleen is die spijt van rationele aard. En tegen het licht van de rede danst het stof van de geschiedenis.
     Kinderlijk genoeg ervaar ik de landsgrens als een historische garantie: ik woon niet in Nederland, waar de voorbije twintig jaar een indrukwekkende vegroving van de omgangsvormen te zien hebben gegeven; ik woon ook niet in het Département de la Dyle, zoals mijn wijde omgeving omstreeks 1810 heette, noch in het angstaanjagende Duitsland of het slaapverwekkende Luxemburg. Veel bescherming biedt zo'n grens anders niet, en toch is een staatsgrens ook binnen de Europese Unie meer dan een symbool of een historisch relict. De invloed van het bestuurlijke apparaat in de hoofdstad reikt immers tot aan de rand, zodat de vuilnisbakken er anders uitzien, maar ook de huizen en zelfs de mensen. De hele ruimtelijke ordening is dusdanig anders geregeld in Nederland en België, dat de grens ook zonder douanehuisjes op het karikaturale af zichtbaar blijft. In een ongelooflijk complex samenspel van factoren kneden staatsgrenzen het landschap, de smaak, de tradities en eigenaardigheden van een volk. Dat verklaart ook waarom er wel degelijk Belgen bestaan: nog altijd is het zo dat geen volk ter wereld meer op de Vlamingen lijkt dan de Walen. In Franstalig België heet het Vlaamse volk dan ook 'le plus latin des peuples germaniques'. Maar door de centrifugale krachten van de federalisering begint het Vlamingendom wel steeds meer te germaniseren, zonder daarbij overigens meer op de Nederlanders te gaan lijken.
     De taalgrens ondertussen is een zaligheid voor mensen met een nomadische karakterstructuur en sedentaire leefomstandigheden, voor kunstenaars en schrijvers kortom – in die zin is het ook een figuurlijke, een metaforische grens. Ik beschik over een Nederlands paspoort, ik voel mij Europeaan en ik woon in België, in Europa in het klein dus, waarover nog de uitdovende naglans van de oude dubbelmonarchie ligt. De taalgrens drukt dat allemaal uit. Die grens is mijn ware vaderland.

Vertel het verder: